pioniersDe kern van de Congregatie bestond uit drie jonge vrouwen die de moed en edelmoedigheid hadden om Gods roeping tot zijn dienst te beantwoorden.

Op 8 juni 1843 bracht Pastoor Bernardinus Johannes van Miert, toen parochiepriester in Veghel, Nederland, de drie postulanten naar het noviciaat van de Congregatie van de Penitenten-Recollectinen in Roosendaal, onder de zorg van Mère Marie Joseph Raaymakers, de Overste van de Congregatie.

Op 23 juli 1843, ontvingen zij het habijt als novicen. Jacoba Petronella van Miert kreeg de naam Zuster Maria Teresia van de Heilige Joseph, Maria van Hoof kreeg de naam Zuster Maria Bernardina van de Heilige naam Jezus, en Maria de Rooy ontving de naam Zuster Maria Francisca van de Heilige Familie.

Gedurende het noviciaatjaar in Roosendaal was Zuster Augustine hun novicenmeesteres, maar Mère Joseph had een diepe invloed op de vorming van de novicen van Veghel. Deze vorming zou een onuitwisbare indruk maken op hun toekomstige leven.

Vergezeld van Mère Joseph, verlieten de drie novicen Roosendaal op 23 juni 1844 en werden door het hele dorp Veghel verwelkomd. De volgende dag benoemde Mère Joseph, Zuster Teresia van Miert als tijdelijke Overste. Zo begon de pioniers-communiteit van de Franciscanessen van Veghel.

Op 19 september 1844 deden de drie zusters haar plechtige professie, Mgr. Johannes Zwijsen leidde deze plechtigheid. Hij stichtte, stuurde en bevestigde de nieuwe Congregatie zelf. Nadat een keuze had plaatsgevonden volgens de Constituties, werd Zuster Teresia van Miert door Mgr. Zwijsen benoemd tot Algemene Overste van de nieuwe, plechtig gestichte, religieuze Communiteit, voor een periode van zes jaar. Ze zou deze functie vervullen tot 11 september 1891.